Als de wetmatigheid is verdwenen

Een hele week bergen bedwingen in de Italiaanse Alpen, dat was het plan en zo geschiedde het. Vanuit Bormio, het walhalla voor de toerfietser dat ingesloten ligt tussen twee alpenreuzen, de Stelvio en de Gavia, gingen mijn fietsmaatjes en ik bergen aanvallen.

Iedere enigszins ervaren fietser weet dat je op veel verschillende manieren kunt lijden en sterven. Op de eerste dag werden we in de afdaling van de Foscagno overvallen door een genadeloze hagelbui. Angstig en met verkrampte vingers van de kou ging ik als een oud wijf naar beneden. In de laatste dertig kilometer van diezelfde dag hoefde er niet meer geklommen te worden. Wel moesten er nog evenzoveel vals platte kilometers overbrugd worden om Bormio te bereiken. Hier ging bij mij langzaam het lampje uit.

Op de tweede fietsdag stond de Stelvio tweemaal op het programma. Eerst zouden we de imposante klim, die tot 2758 meter reikt, vanuit Bormio beklimmen, vervolgens via de Umbrailpas afdalen (waarvan drie kilometer onverhard is) om daarna vanuit Prato de Stelvio voor de tweede keer die dag te beklimmen, maar nu via de beroemde en beruchte kant met de 48 haarspeldbochten.

Als je vaak met dezelfde mensen fietst, zijn de verhoudingen op een gegeven moment vastgesteld. De één is altijd als eerste boven, de ander rijdt op het vlakke steevast de rest aan gort. Maar na 2500 hoogtemeters en 80 kilometer in het hooggebergte kun je hier niet meer op vertrouwen. Tijdens de tweede klim van de Stelvio merkte ik dat er aan het eind van een lange fietsdag geen wetmatigheid meer is.

Soms wil je als eerste boven zijn of dat op zijn minst proberen en soms wil je gewoon ‘lekker ontspannen naar boven peddelen’. De frisheid van de benen is een belangrijke factor bij het kiezen voor het een of het ander. Al heb je slechte benen, als fietser zul je dat nooit als excuus gebruiken om het op een klim rustig aan te doen. Nee, rustig aan doen moet voor de anderen altijd een bewuste keuze lijken en niet een kwestie zijn van niet harder kunnen.

Ik voelde aan het begin van de klim al dat het zinloos was om de strijd met de klimgeiten aan te gaan. Daarom besloot ik de vertrouwde verhoudingen te laten voor wat het was en met Alexander samen naar boven te ‘peddelen’. De wetmatigheid die hier van toepassing is: ik ben tien kilo lichter en in goeden doen daarom doorgaans sneller bergop. Ik wilde het lot echter niet tarten en dit leek me een veilige keuze. Daarnaast is samen fietsen tijdens een klim altijd gezellig. Gedeelde smart en zo, je kent het wel.

Halverwege de klim merkte ik dat ik honger kreeg. Ik besloot een fruitreepje te nemen. In de worsteling die ontstond bij het openmaken van de verpakking moest ik een klein gaatje laten met Alexander. Door de combinatie van fysieke inspanning en eten zakte mijn tempo wat in, waardoor dat gaatje een serieus gat van een meter of tien werd. Ik maakte me daar echter geen zorgen over; een kwartier ervoor had Alexander nog aangegeven dat hij mijn wiel zou moeten loslaten als ik mijn tempo niet iets zou laten zakken. Aangezien ik geen zin had om nog vijftien kilometer alleen naar boven te ploeteren, hield ik in. Het zou dus geen probleem zijn om het zojuist ontstane gat weer dicht te rijden als ik klaar was met eten. Dacht ik.

Dat viel tegen. Hoe hard ik ook mijn best deed, ik kwam niet dichterbij. Tien meter werd vijftien meter en vijftien meter werd twintig meter. Ik kon niet harder. Worstelend met de grenzen van mijn fysiek en de haarspeldbochten aftellend zwoegde ik naar boven. Harder dan tien kilometer per uur ging het niet meer. Alleen in de verte kon ik Alexander nog zien fietsen.

Naarmate ik hoger kwam, voelde ik de lucht koeler worden. Ik kreeg kippenvel. De rits van mijn open shirt wapperde tegen mijn rug aan. Mijn benen deden pijn. Iedere volgende haarspeld bereiken was een strijd, maar het was mijn strijd. Zelden voelde ik me zo ellendig en gelukkig tegelijk.

© Tekstbureau de Taalformule 2015

Plaats een reactie